Koi zijn ‘beenvisachtigen’. Ze hebben bepaalde eigenschappen die ze delen met alle beenvis-achtigen,
maar ook bepaalde eigenschappen die uniek zijn voor hun soort.
Mediale Vinnen:
De Vinnen Op het Middenlijf
De vinnen die te zien zijn op het midden-lijf van de koi heten mediale vinnen.
De rugvin – één van de mediale vinnen – is groot en reikt naar achteren.
De vis trekt deze vin in wanneer hij snel door het water zwemt om zichzelf horizontaal te houden.
De staartvin is gevorkt. Deze vin wordt gebruikt voor de voortstuwing door het water.
Aan de onderkant van de staart van de vis vinden we ook de anale vin die de vis gebruikt om stabiel te kunnen zwemmen.
Het zal je ook opvallen dat alle laterale vinnen gepaard zijn.
Laterale vinnen zijn de vinnen aan de zijkanten van de koi.
De buikvinnen bijvoorbeeld, bevinden zich net voor de anaal-vinnen.
Dit paar vinnen gebruikt de vis om zichzelf op en neer te bewegen.
Als je goed kijkt zul je nog een paar vinnen zien net achter de kieuwen van de vis.
Dit zijn de borstvinnen. De vis gebruikt ze om te remmen en bochten te maken.
Lacht Die Koi Naar Me?
De bek van de koi zit precies waar je hem zou verwachten bij een bodemvis, aan het einde van de snuit.
De bek ligt iets onder de middenlijn van het dier. Op die plek stelt de bek de vis in staat om zijn voedsel volledig van de bodem van een vijver of kreek waar hij leeft te halen.
Kijk eens naar die baarddraden. Dat zijn de snorhaar-achtige tastorganen die je ook bij een meerval kunt vinden.
Deze gevoelige organen speuren naar voedsel dat verborgen ligt in de modder. Op deze manier hoeven koi niet echt te zien waar hun voedsel verborgen is!
Vlakbij de baarddraden, bijna tussen de ogen vind je een paar neusgaten.
Deze worden natuurlijk gebruikt om geuren op te sporen.